17. De verdediging van Curaçao
De verdediging van Curaçao is altijd een problematische zaak geweest. De Spanjaarden deden nauwelijks moeite om het eiland te verdedigen, maar zij vonden het eiland dan ook niet zo belangrijk. De Nederlanders maakten van de grootste binnenbaai, het Schottegat, een marinebasis, goed verdedigd door Fort Amsterdam aan de ingang van de baai. Maar omdat baaien die geschikt waren om landingen uit te voeren verspreid lagen over de hele zuidkust, had men een probleem. Dat werd gedeeltelijk opgelost door de baaien die het dichtst bij de stad lagen, te voorzien van forten; Fort Beekenburg, Fort Piscadera en Fort Sint Michiel.
In 1713 toonde de Franse admiraal/kaper Cassard echter aan dat het mogelijk was in een van de baaien in het westelijk deel van het eiland te landen, op te trekken naar de stad en die vanaf de landzijde effectief te belegeren. Daarop werd besloten ook forten te bouwen bij o.a. Porto Marie (nu Daaibooibaai), Santa Cruz, Lagun, Knip en Westpunt. In de roerige tijden van de tweede helft van de achttiende eeuw kregen bijna alle kleine baaien een klein fort of een batterij. Op een heuvel boven de Sint Annabaai werd het ‘Fort Republiek’ gebouwd, dat nu Fort Nassau wordt genoemd.
Toen bleek echter nog meer hoe onverdedigbaar Curaçao eigenlijk was; er was nog net geld beschikbaar voor het bouwen van deze verdedigingswerken, maar er was geen geld om ze te bemannen en te onderhouden. De Engelsen konden dan ook in 1804 zonder tegenstand landen aan de Piscaderabaai omdat de soldaten in het fort niet over kogels beschikten. Daarna konden ze de stad vanaf de landzijde aanvallen. Na de Engelse periode, die afliep in 1816, werd de verdediging van het eiland weer geconcentreerd op Willemstad. Het Waterfort en het Riffort werden aan de ingang van de Sint Annabaai gebouwd. Andere plannen werden wegens gebrek aan fondsen niet uitgevoerd.
De Venezolaanse opstandeling Urbina toonde in 1929 aan hoe gemakkelijk het bestuur van Curaçao onder druk gezet kon worden. Hij overviel met zijn manschappen, die al op het eiland verbleven, het Waterfort, maakte wapens buit en slaagde erin naar Venezuela te varen met medeneming van de Gouverneur. De verdediging van het eiland was toen weer eens minimaal. Er was zelfs geen stationsschip aanwezig.
In de Tweede Wereldoorlog werd de verdediging van het eiland opnieuw aangepakt omdat de raffinaderij belangrijk was voor de brandstofvoorziening van de geallieerden. Om vijandelijke schepen tegen te houden werden er twee flinke kustbatterijen gebouwd: die van de Nederlanders op Steenrijk en die van de Amerikanen bij Blauwbaai. Bij de olie-installaties van Bullenbaai werd een kleine (Nederlandse) kustbatterij neergezet, die daadwerkelijk in actie kwam tegen een aanvallende Duitse onderzeeboot en die ook wist te verdrijven. Ook kwamen er verschillende luchtafweer- en uitkijkposten.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de verdediging weer ingekrompen, maar er is nog altijd een contingent Nederlandse militairen en een stationsschip op het eiland aanwezig. Ook de Amerikanen hebben een luchtmachtbasis met verkenningsvliegtuigen op het eiland.