3. De verovering van Curaçao door de WIC en de komst van de Hollanders
(1634-1665)
De verovering van Curaçao
Curaçao werd in 1634 door de West-Indische Compagnie (W.I.C.) veroverd op de Spanjaarden. De Republiek was op dat moment verwikkeld in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) met Spanje en Portugal. Deze landen waren sinds 1580 verenigd onder één staatshoofd, de Spaanse koning. De W.I.C. was in 1621 opgericht om te dienen als een instrument in die oorlog. Behalve met de uitvoering van een ambitieus plan, het Groot Desseyn, dat gericht was op het veroveren van Portugese gebieden in Afrika en Brazilië, was de W.I.C. vooral actief in de kaapvaart. Er bestond daarom behoefte aan een maritiem steunpunt in het operatiegebied van waaruit militaire acties konden worden ondernomen. Het strategisch gunstig gelegen Curaçao was daarvoor heel goed geschikt. Het eiland leek goed verdedigbaar en beschikte over een uitstekende natuurlijke haven, de Sint Annabaai.
Een expeditie onder leiding van Johannes van Walbeeck en Pierre le Grand ontmoette weinig weerstand en nam Curaçao in bezit. De kleine Spaanse bezetting werd samen met het grootste deel van de inheemse bevolking gedeporteerd naar Venezuela. Daarna werd een begin gemaakt met het op orde brengen van de verdediging. Aan de oostelijke zijde van de ingang van de Sint Annabaai, op een landtong die De Punt (Punda) werd genoemd, werd een sterkte gebouwd, Fort Amsterdam.
Van oorlogsbasis naar vestigingskolonie
Gedurende de eerste jaren na de verovering verbleven er op Curaçao in hoofdzaak militairen. In 1635 waren slechts 20 van de 412 compagniesdienaren burgers. Er woonden verder zo’n 50 inheemse bewoners. Spoedig arriveerden ook tot slaaf gemaakte Afrikanen. Dezen waren aanvankelijk vooral afkomstig van veroverde vijandelijke schepen. Maar hun aantallen waren tot midden zeventiende eeuw nog gering.
Vrijwel direct nadat bekend werd dat Curaçao was veroverd, ontstond er in Nederland belangstelling voor kolonisatieprojecten. Militairen en civiele beambten op het eiland, die hun contract hadden uitgediend, kregen ook de mogelijkheid om zich als landbouwer te vestigen. Maar dit leidde nauwelijks tot concrete resultaten.
In de jaren vijftig van de zeventiende eeuw vestigden zich joodse kolonisten op het eiland. In 1665 woonden er, de inheemse bevolking niet meegerekend, zo’n 600 personen. Curaçao had inmiddels geen functie meer als oorlogsbasis, maar ontwikkelde zich nu, met de vanaf 1650 opkomende slavenhandel als motor, tot een commercieel centrum. Rond deze tijd ontstond ten noorden van Fort Amsterdam een vestiging die uitgroeide tot een ommuurde stad: Willemstad. Het aantal plantages en tuinen groeide ook. Deze richtten zich vooral op de voedselproductie voor de lokale markt waaronder ook de slaven in depots.