29. De jaren zestig – een sfeer van verandering
Vroeg in de jaren zestig werd duidelijk dat bestaande verhoudingen in de Curaçaose samenleving ter discussie kwamen te staan. De verkiezingen voor het parlement van de Nederlandse Antillen van 1962 leverden een vurige strijd op tussen de Democratische Partij (DP), de partij van het lokale establishment, en de voorheen machtige bisschop. Deze keerde zich openlijk tegen alle grote partijen nu deze kritischer werden over de kerkelijke instellingen en kerkelijke invloed. De strijd kende enkel verliezers. De Katholieke Volks Partij verloor dusdanig, dat de partij voorgoed de politieke arena verliet. De DP liep een zware deuk op, maar kon toch de regering vormen door een gunstige coalitievorming. Zoals reeds vaker was gebeurd, was de grootste winnaar ook de grootste verliezer: de Nationale Volks Partij (NVP) won op het eiland Curaçao, maar belandde op landelijk niveau in de oppositie en maakte dus geen deel uit van de regering van het land de Nederlandse Antillen.
De lagere volksklasse – overwegend Afro-Curaçaos, laaggeschoold, katholiek en de NVP aanhangend – had in 1962 al veertien jaar stemrecht, maar zag haar stem niet terug in het centrum van de macht. Dezelfde groep werd vanaf eind jaren vijftig het meest getroffen door de economische crisis als gevolg van de veranderende oliemarkt. Deze crisis zou gedurende de gehele jaren zestig aanhouden. Van de hoge verwachtingen van de Curaçaose volksklasse, dat zij zou kunnen delen in de economische en maatschappelijke voorspoed die in de jaren veertig tot ontwikkeling was gekomen, was bitter weinig terecht gekomen.
Mede onder invloed van het Tweede Vaticaanse Concilie, dat in 1962 van start ging, veranderde ook op Curaçao de aard van de maatschappelijke inspanningen van de katholieke kerk. Een centrale figuur hierin was pater Amado Römer, die zich inzette voor het vormen van vakbondsleiders en de motor was achter coöperatieve verenigingen zoals de Credit Unions. Structurele armoedebestrijding gericht op de laagste volksklasse kwam echter niet tot stand, ook niet vanuit de overheid.
In de tweede helft van de jaren zestig nam het protest van de vakbonden tegen de loonpolitiek van de grote bedrijven toe. Ook groeide het maatschappelijk protest tegen de structurele armoede en achterstand op het eiland. Hoogopgeleide jongeren uitten felle kritiek op het politieke establishment en de sociale ongelijkheid via nieuw opgerichte tijdschriften, zoals Vitó, Ruku en Kambio.
Zoals op veel plaatsen in de wereld (denk bijvoorbeeld aan de studentenrevoltes in de zomer van 1968 in Parijs, de provobeweging in Nederland, Black Power, Black Panthers, ‘flowerpower’) ontstond er in de zestiger jaren op Curaçao een beweging die streefde naar verandering, een radicale breuk met het verleden. Deze tijdgeest was duidelijk herkenbaar op bijeenkomsten op het Gomezplein in Punda waar mensen bij elkaar kwamen rond de verkoop van het radicale tijdschrift Vitó.
Met zware economische omstandigheden en een toenemende werkloosheid brak het jaar 1969 aan. Op 30 mei van dat jaar vond op Curaçao een grote protestmars plaats die ontaardde in een geweldsexplosie. Vanaf deze dag viel niet meer te ontkennen dat Curaçao een groot probleem had met een structureel maatschappelijk karakter.