34. De staatkundige ontwikkelingen vanaf het statuut tot 10 oktober 2010

Het statuut dat in 1954, na jarenlang ijveren en onderhandelen, werd getekend, gaf ruimte aan het land de Nederlandse Antillen en de afzonderlijke eilanden om het bestuur zelfstandig ter hand te nemen. Er kwam ook ruimte voor de decentralisatie van bestuur, die in de Eilandenregeling Nederlandse Antillen (1951) reeds in het vooruitzicht was gesteld. Maar tussen 1954 en 1969 verzuimden de Antilliaanse regeringen en de politieke partijen van alle eilanden, inclusief die van Aruba, om echt werk te maken van de gedane belofte om aan de afzonderlijke eilanden een zo groot mogelijke zelfstandigheid te verlenen.

Na de opstand van 30 mei 1969 drong het besef door dat achter de ogenschijnlijke rust in de politiek op Curaçao de Afro-Curaçaoënaars zich politiek, sociaal en economisch ernstig achtergesteld voelden. De roep van de stakers om ’pan i rèspèt’ (brood en respect) klonk luid en Nederland besefte dat de waarborgfunctie die in artikel 43 van het Statuut aan Nederland was toebedeeld, geen loze letter was maar daadwerkelijk tot gedwongen Nederlands ingrijpen kon leiden, zoals dat in juni 1969 het geval was. De bezwaren bij zowel Nederlandse als de Antilliaanse politieke partijen tegen artikel 43 stimuleerde de bezinning over grotere verzelfstandiging op weg naar onafhankelijkheid. Op Aruba vroeg Betico Croes met zijn streven naar een ‘status aparte’ (1971) hernieuwde aandacht voor de falende decentralisatie en voor de vrees van Aruba voor achterstelling binnen een onafhankelijke Antillen. Medio jaren zeventig onderschreven de Staten van de Nederlandse Antillen in twee moties het beginsel van recht op zelfbeschikking van ieder afzonderlijk eiland. Op de Ronde Tafel Conferenties van 1981 en 1983 sloot de Nederlandse regering zich aan bij het standpunt van de Staten en de Antilliaanse regering en erkende zij het zelfbeschikkingsrecht van ieder afzonderlijk eiland. In 1986 verwierf Aruba de status van land binnen het koninkrijk (‘status aparte’) met in het vooruitzicht onafhankelijkheid in 1996. De Antillen van de Vijf kwam met het vertrek van Aruba in 1986 tot stand. Van de Samenwerkingsregeling (1985) tussen Aruba en de Antillen van Vijf kwam door confrontaties tussen Aruba en Curaçao zeer weinig terecht.

In de periode 1985-1990 zochten Nederland, de Antillen van Vijf en Aruba naar een herstructurering van de verhoudingen binnen het koninkrijk. De onafhankelijkheid als oplossing verdween uit de agenda’s.

De periode 1990-2010 bracht ook geen rust. De staatkundige referenda die in 1994 op alle eilanden van de Antillen werden georganiseerd, gaven geen scherp beeld van de wensen. Hierna begon de regering van de Nederlandse Antillen een herstructureringsproces met als doel om via samenwerking welvaart en welzijn voor alle eilanden te bereiken. Het ‘status aparte’ referendum dat in 2000 op Sint Maarten werd gehouden, was het startpunt van een serie referenda op de andere eilanden. Het uiteindelijke resultaat was dat in 2010 het land ‘de Nederlandse Antillen’ werd opgeheven. Curaçao en Sint Maarten kregen, net als Aruba, de status van autonoom ‘land’ binnen het Koninkrijk. Bonaire, Sint Eustatius en Saba sloten zich als openbaar lichaam aan bij Nederland, waarbij aangetekend dient te worden dat niet alle inwoners van Bonaire en Sint Eustatius daar volledig achter staan. De bevolking van Sint Eustatius gaf in het referendum de voorkeur aan het behoud van de Nederlandse Antillen.

 

Afbeelding uit venster overzicht: Promotie ten behoeve van het Staatkundig Referendum in 1993. Nationaal Archief Curaçao.

Boven: de 3 minister presidenten van het Koninkrijk in 2008: Jan Peter Balkenende (Nederland), Emily de Jongh-Elhage (Nederlandse Antillen) en Nelson Oduber (Aruba) bij de Toetsings Ronde Tafel Conferentie 15 december 2008 op Curaçao. Collectie Nationaal Archief Curaçao.