7. Tula

Op 17 augustus 1795 weigerden de tot slaaf gemaakten op de plantage Knip, onder aanvoering van Tula, om aan het werk te gaan. De opstand strekte zich al snel uit over heel Bandabou (het westelijk gedeelte van het eiland) en er waren ook sympathisanten op de rest van het eiland. Binnen een paar dagen kwamen nagenoeg 2000 tot slaaf gemaakten in beweging en hun leiders, van wie Tula de belangrijkste was, stelden duidelijke eisen. De opstand was een bewuste en geplande actie.

De omstandigheden waarin de bevolking moest leven waren sterk verslechterd aan het eind van de 18e eeuw en vooral de tot slaaf gemaakten leden veel gebrek. Tegelijkertijd waren er grote politieke spanningen binnen de plaatselijke blanke burgerij, die samenhingen met gebeurtenissen in Nederland, die op straat uitgevochten werden. Aan de ene kant stonden de ‘oranjegezinden’, ook wel de ‘prinsgezinden’ genoemd, die als conservatieven de bestaande toestand wilden handhaven en aan de andere kant stonden de ’patriotten’ die republikeins gezind waren en veranderingen in de geest van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ nastreefden.

Deze nieuwe ideeën hadden geleid tot de Franse Revolutie (1789) en in de nasleep daarvan tot de grote slavenopstanden op St Domingue (het huidige Haiti), in 1791 onder de mulattenleider Rigaud en in 1793 onder leiding van Toussaint Louverture. Uit angst voor navolging hiervan werd de onderdrukking van de tot slaaf gemaakten op Curaçao nog harder.

Feit was dat Nederland in januari 1795 bezet werd door Frankrijk en dat in Frankrijk op dat moment de slavernij was afgeschaft. In de ogen van de tot slaaf gemaakten stond Curaçao op dat moment dus feitelijk onder Frans gezag en diende er daarom een einde te komen aan de slavernij. Tula bleek goed op de hoogte te zijn van deze ontwikkelingen, hetgeen erop wijst dat hij over goede contacten beschikte. Zeer waarschijnlijk bestond er een band tussen hem en bepaalde patriotten op het eiland, waaronder de plantage-eigenaresse Johanna Lesire. Zij stond toe dat opstandelingen zich verscholen in haar huizen in Scharloo en Kwartier en haar plantage Porto Marie werd het hoofdkwartier van Tula. Uit deze contacten blijkt dat Tula geen geïsoleerd bestaan leidde op Bandabou. Hij had waarschijnlijk meer bewegingsvrijheid dan andere slaven. Verder weten wij dat hij werd aangeduid als ‘neger’, dat hij Papiaments sprak en dat hij een broer had die Nicolaas heette.

Nadat Tula op 19 september 1795 werd gearresteerd, nadat hij was verraden door een andere tot slaaf gemaakte, werd hij langdurig gemarteld en verhoord, omdat de autoriteiten meer wilden weten over de betrokkenheid van anderen bij de opstand.

Tula bezat een behoorlijke kennis van het katholicisme en kon een lang gesprek voeren met pater Schinck die hem probeerde over te halen de strijd te staken. Zijn woorden zijn toen opgetekend: “Heer pater, zijn wij niet allen uit Adam en Eva voortgekomen?”. Hij was vastberaden, getuige zijn opstelling tegenover kapitein Van Westerholt, die de slavenopstand uiteindelijk neersloeg, aan wie hij liet weten: “wij zijn hier om te overwinnen of te sterven”.

Hij was een leider met een duidelijke visie, hij kon grote groepen slaven mobiliseren en had charisma en overwicht. In 2010 werd hij officieel erkend als nationale held en werden hij en zijn volgelingen gerehabiliteerd.

 

 

 

 

Vensteroverzicht en afbeelding boven: Slavernij monument op het Rif.

Afbeelding daaronder: Schilderij van A. Nachtegaal genaamd “Last Supper – 1795” uit de expositie “Verbeeld Verleden – 50 jaar Nationaal Archief” 2019.

Luister naar twee audio fragmenten: Tula Warda, Rignald Recordino Doble RR en No skonde Tula, tambú, zang: Niata, R. Rosalia, cd Tela t’ei bash’ abou. Trinchera, 25 aña na kustia di bari, 1999