46. Het leven van Curaçaoënaars in de diaspora
Vanaf de late negentiende eeuw waren scholing en studie de belangrijkste redenen voor Curaçaoënaars om zich voor enkele jaren in Nederland te vestigen. Aanvankelijk betrof dit overwegend kinderen van de Protestantse elite. Joodse families gaven traditioneel de voorkeur aan een opleiding in de Verenigde Staten.
Aan het begin van de twintigste eeuw werd een studie in Nederland ook voor een kleine groep jongeren uit de overwegend Katholieke middenklasse mogelijk dankzij de steun van het Algemeen Nederlands Verbond of de Fraters van Tilburg. Bekende Curaçaoënaars die in deze periode hun opleiding in Nederland voltooiden zijn hoofdonderwijzer John Horris Sprockel en de juristen Dr. Charles Willem de la Try Ellis en Dr. Moises da Costa Gomez. Het is niet verwonderlijk dat juist deze personen zich later hebben ingezet voor het bevorderen van onderwijskansen voor nieuwe generaties Curaçaoënaars. Zo was Sprockel verantwoordelijk voor het verhogen van de onderwijskwaliteit in de buitendistricten en Da Costa Gomez voor de introductie van een overheidsprogramma voor bursalen.
Het feit dat een toenemend aantal jongeren in de late jaren ’50 en jaren ’60 ging studeren in Nederland zou grote gevolgen hebben voor de Curaçaose samenleving. In de eerste plaats vond een geleidelijke Antillianisering plaats in het onderwijs, de gezondheidszorg, het ambtenarenapparaat en in bestuur. Het leven in diaspora had daarnaast grote impact op de maatschappelijke houding van veel jonge professionals. Eenmaal terug op hun geboorte-eiland werden velen van hen fanatiek in de vakbond, de vrouwenbeweging en in sociale protestacties. In de jaren ’70 en ’80 werd het steeds minder vanzelfsprekend om na de studie terug te keren. Dit leidde tot een enorm capaciteitsverlies voor de eilanden. Deze ‘brain drain’ – tot op heden een groot maatschappelijk probleem – was een belangrijke reden voor de oprichting van de Universiteit van de Nederlandse Antillen in 1979.
Vanaf de jaren ’80 kwamen Curaçaoënaars in Nederland steeds vaker negatief in het nieuws. De enorme economische malaise van begin jaren ’90 leidde tot een omvangrijke migratie van veelal kansarme, laagopgeleide eilandbewoners naar Nederland. Velen verging het niet goed. Het SCP-rapport “Integratie in zicht?” geeft cijfers over de Antilliaanse gemeenschap in Nederland over de periode 1994-2014. Aangezien het merendeel van de Antilliaanse gemeenschap in Nederland van Curaçaose afkomst is, geven deze cijfers een goed beeld van de Curaçaose gemeenschap. Zo wordt duidelijk dat in tegenstelling tot andere minderheidsgroepen bij deze bevolkingsgroep in de afgelopen twintig jaar geen stijging zichtbaar is in het onderwijsniveau. Er is structureel sprake van hoge werkloosheid in deze groep en een relatief hoge aanwezigheid in criminaliteitscijfers. Dit heeft aanleiding gegeven tot specifiek doelgroepenbeleid, zoals dat van de Taskforce Antilliaanse jongeren, 1993-1997.
Het beeld van Curaçaoënaars in diaspora is echter niet alleen somber; velen hebben een prominente plek in hun discipline kunnen verwerven. In vrijwel alle gevallen bleven de banden met Curaçao warm; in toenemende mate wordt dit vertaald in concrete samenwerkingen binnen het Koninkrijk. Inspanningen van Curaçaoënaars in diaspora hebben daardoor steeds vaker een transnationaal karakter, zoals de recente filmproductie Buladó en theaterproductie Papia.