30. Dertig Mei 1969
Wereldwijd, en dus ook op Curaçao, waren de jaren zestig een tijdperk van maatschappelijke verandering. Talrijke sociale bewegingen ageerden tegen sociale machtsstructuren die gebaseerd waren op kleur, klasse, en geslacht. Op Curaçao wordt geen andere gebeurtenis sterker geassocieerd met deze periode als de opstand van Trinta di Mei, 30 mei 1969.
De arbeidsconflicten die tot de opstand van 30 mei 1969 leidden, vonden hun oorsprong in de ontwikkelingen van de tweede helft van de jaren zestig. De Shell-olieraffinaderij, toen de grootste werkgever op Curaçao, besteedde een gedeelte van het werk uit aan verschillende onderaannemers, onder andere aan “Werkspoor Caribbean” (WESCAR). Door de uitbesteding waren werknemers die eerder voor de Shell hadden gewerkt, gedwongen om bij de onderaannemers dezelfde arbeid te verrichten tegen een lager loon.
In de eerste week van mei 1969 ontstond er een impasse in de onderhandelingen tussen WESCAR en de Curaçao Federation of Workers (CFW) over de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO), die op 6 mei 1969 zou aflopen. Voor CFW gold het principe van “equal work equal pay” en ze eiste daarom een loon dat gelijk was aan wat de Shell betaald had voordat de banen aan WESCAR werden uitbesteed. Toen WESCAR dit weigerde, kondigde de CFW in de laatste week van mei een algemene staking af voor alle leden. Al gauw volgde een sympathie-staking van de Shell-arbeidersvakbond “Petroleum Workers Federation of Curaçao” (PWFC). Politici, journalisten en activisten zoals Stanley Brown en Emily Henriquez, redacteuren van het linkse antikoloniale tijdschrift Vitó, steunden de stakende arbeiders.
Op de ochtend van 30 mei 1969 verzamelden zich ongeveer vijfduizend stakers bij de hoofdingang van het Shell-terrein voor een protestmars naar het regeringscentrum in Fort Amsterdam, onder leiding van Ewald Ong-a-Kwie, leider van de CFW. De leiders van de havenarbeiders, Wilson “Papa” Godett en Amador Nita, sloten zich toen aan. De protestmars liep gaandeweg meer en meer uit de hand en escaleerde tot een ware opstand toen er bij Parera twee doden vielen, Manuel Gutierrez en Orlando Gerardina. Wilson “Papa” Godett werd in de rug geraakt door een politiekogel, toen hij met de handen omhoog de menigte probeerde te kalmeren.
Nu de zaak zo escaleerde, stemden Shell en WESCAR alsnog in met de eisen van gelijk loon voor gelijk werk. Het was echter al te laat. Een woedende menigte stroomde Punda en Otrobanda binnen. Gebouwen werden in brand gestoken en winkels werden geplunderd. De Gouverneur kondigde de noodtoestand af, het leger werd ingeschakeld, en mariniers uit Nederland werden ingevlogen om de opstand te bedwingen. Nadat de vakbondsleiders op de radio hadden bekendgemaakt dat Shell en de onderaannemers met de eisen van de vakbonden hadden ingestemd, keerde de rust terug.
In de nasleep van de opstand ontstond er een nieuwe politieke partij, Frente Obrero Liberashon Trinta di Mei, geleid door Wilson Godett, Stanley Brown en Amador Nita, die zou opkomen voor de belangen van de arbeidersklasse.
30 mei wordt nu gezien als het kantelmoment waarop de raciaal gesegmenteerde koloniale machtsstructuur plaats moest maken voor een maatschappij waarin meer rekening werd gehouden met de belangen van de Afro-Curaçaose arbeidersklasse. In 1994 werd Trinta di Mei tot nationale herdenkingsdag verklaard. Alhoewel er onder Curaçaoënaars nog steeds meningsverschillen bestaan over de details, wordt Trinta di Mei toch algemeen beschouwd als een belangrijk keerpunt in de politieke geschiedenis van Curaçao.