19. Mijnbouw
In het verleden waren de twee belangrijkste vormen van mijnbouw op Curaçao de zoutwinning en de fosfaatwinning.
In Nederland was in de zeventiende eeuw de haringvisserij een belangrijk bestaansmiddel, waarbij zout diende om de haring te conserveren. Door de Tachtigjarige Oorlog (1568 – 1648) kon men geen zout in Portugal en Spanje meer kopen. Men moest op andere plaatsen zout gaan zoeken en onder andere om deze reden werd Curaçao veroverd. Na het einde van deze oorlog was de zoutwinning op deze eilanden veel minder belangrijk voor Nederland en het Curaçaose zout ging vanaf toen vooral naar de Verenigde Staten en de Caribische eilanden.
Pas in de negentiende eeuw ging men over tot de aanleg van nieuwe zoutpannen en verbeterde men de bestaande zoutpannen, die vaak ook uitgebreid werden. De resten hiervan kunnen nog steeds bij vele binnenbaaien gevonden worden. In de saliña Sint Marie hadden de vier plantages Hermanus, Jan Kok, Rif Sint Marie en Siberië ieder hun eigen zoutpannen. In de Santa Marthabaai lagen de zoutpannen van de plantages Groot Santa Martha, Klein Santa Martha en San Nicolas. De plantages die naast hun agrarische activiteiten ook zout wonnen, werden zoutplantages genoemd. Door vele problemen met de afzet van het zout en het gebrek aan arbeidskrachten ging de zoutwinning in de twintigste eeuw op Curaçao ten onder.
In 1871 werd op Klein Curaçao ‘guano’ (dat voornamelijk uit vogel-uitwerpselen bestaat) ontdekt door de Engelse ingenieur John Godden en in de jaren daarna werd de laag, die ongeveer een halve meter dik was, afgegraven en als mest voor landbouw verkocht.
In 1875 werden rijke fosfaatafzettingen gevonden bij de Tafelberg op Santa Barbara. Fosfaat ontstaat uit guano-afzettingen. Dit drong door neerslag het kalkgesteente in en werd omgevormd tot fosfaat. De fosfaat op Curaçao had een hoge marktwaarde, omdat het weinig fluor bevatte en daardoor ook gebruikt kon worden als pluimveevoer. Aan de Fuikbaai bouwde Godden de infrastructuur en de gebouwen bij het dorpje Nieuwpoort die nodig waren om de fosfaatproductie op poten te zetten. In de jaren tachtig van de negentiende eeuw ontstonden er echter conflicten tussen Godden en de mede-eigenaren: de wereldmarktprijzen daalden en John Godden wilde daarom minder royalty’s uitkeren aan de mede-eigenaren. Dit leidde toen toch niet tot een oplossing van de problemen en Godden stopte daarom in 1895 met de uitvoer. Dit had fatale gevolgen voor de werkgelegenheid en overheidsinkomsten. Pas na 17 jaren werd in 1912 de fosfaatwinning hervat. In de jaren daarna ging men verder met de ontginning. Het gehalte van fosfaat werd echter steeds minder en uiteindelijk werd in 1979 de fosfaatwinning stopgezet. De mijnmaatschappij is nog steeds actief, maar de productie werd beperkt tot kalksteen dat vooral voor de lokale bouwmarkt bestemd is.