11. De ontwikkeling van bewoning buiten Willemstad
De eerste activiteit van de West-Indische Compagnie na de verovering van Curaçao in 1634 was het bouwen van een versterking, Fort Amsterdam. Rond dit fort ontstond de eerste nederzetting: Punda en de directe omgeving.
Om voedsel voor de lokale bevolking te produceren stimuleerde de W.I.C. de vestiging van plantages, die verspreid kwamen te liggen over het hele eiland. Alleen de minder goede gronden, de zogenaamde ‘savaangronden’, bleven in handen van de overheid. Op alle plantages werden in het zicht van de eigenaarswoning kleine lemen huisjes met daken van maisstrengels voor de slaafgemaakte bevolking neergezet, de zogenaamde kas di pal’i maishi. Na de afschaffing van de slavernij bleven deze dorpskernen meestal bestaan, met name in Bandabou (het westelijk deel van het eiland). De meeste ex-slaven bleven werken onder paga tera-verhoudingen, d.w.z. dat zij een hun toegewezen stukje grond op de plantage konden bewerken voor eigen gebruik mits zij enige dagen per jaar zonder betaling werkzaamheden voor de plantage-eigenaar verrichtten en een deel van hun productie afstonden. Geleidelijk aan, vooral door conflicten met de plantage-eigenaren en achteruitgang van de plantage-productie verdwenen de meeste van deze buurtgemeenschappen. De dorpjes Knip en Soto zijn hierop uitzonderingen.
In de negentiende eeuw ontstonden er aanvullende en later deels vervangende nederzettingskernen op initiatief van de R.K. kerk. Mgr. Niewindt wilde godsdienst en onderwijs brengen aan de buiten de stad woonachtige donkere bevolking. Daarom verdeelde hij het gebied buiten het stadsdistrict in een beperkt aantal grote parochies op goed bereikbare plaatsen. In de centra kwamen een kerkje en een kunukuschooltje (plattelandschooltje). Hier omheen ontwikkelden zich de eerste kerkdorpen, beginnend met Barber, daarna Santa Rosa en Santa Maria. Later werden de parochies opgesplitst en zo ontstonden bijvoorbeeld de parochies San Willibrordo en Montagne. In deze nederzettingen vestigden zich ex-slaven, die zich losmaakten van de plantages en het paga tera-systeem.
Naast deze kerkelijke initiatieven waren er ook woonkernen van vrije lieden te Westpunt, San Pedro, Seru Fortuna en Boka Sami.
Naast deze kernen ontstonden weer andere buurtschappen doordat al in de achttiende eeuw vrije lieden zich verspreid vestigden op de savaangronden. Deze ontwikkeling ging na de afschaffing van de slavernij door. Andere buurtschappen ontstonden doordat de overheid, vooral aan het eind van de negentiende eeuw, percelen domeingrond ging uitgeven. In het begin van de twintigste eeuw kocht de overheid ook plantages op om deze gronden te verkavelen in kleine percelen, waar men een huisje op kon bouwen en aan kleinlandbouw kon doen. Dit gebeurde bijvoorbeeld o.a. in Pannekoek, Dokterstuin, Flip en Mahuma. De kleinlandbouw leverde in de meeste gevallen niet voldoende op om van te kunnen leven.
Met de komst van de Shell breidde de stad zelf zich als een inktvlek uit en wel rondom het Schottegat. Naast de zelfbouwactiviteiten van onder andere lokale arbeiders, bouwde de raffinaderij woonwijken voor het hoger en middenkader en voor de buitenlandse werknemers.